BlOG 1: REINIER TELLE: een vrije geest als wegbereider

EXPLOSIEVE TIJDGEEST ALS VOEDINGSBODEM

Een oorlog waar geen einde aan leek te komen. Tachtig jaar om precies te zijn van 1568 tot 1648. Een vooral religieus gedragen conflict tussen een wereldmacht in het cultureel bloeiende zuidelijke deel van Europa en een eigenzinnig, opstandig volkje ver weg in het koude noordelijk deel van Europa.  Voor Spanje een lastige rimpeling waar achteraf nog nauwelijks zichtbaar was hoe alles zo had kunnen lopen, voor Philips II een ver-van-mijn-bed-show. Voor bewoners van dat kouwe kikkerlandje, toen nog grotendeels het grondgebied van het huidige Nederland inclusief België, werd het uiteindelijk een principestrijd op leven en dood.

Tijdens een 12 jaar durend bestand (1609-1621) werd een adempauze ingelast als tijd van bezinning. Het kwaad was echter al geschied en de onderlinge spanningen bij de bevolking van wat later de Republiek zou gaan heten, sterk toegenomen. Nu we ons tijdelijk niet meer op een gezamenlijke vijand, namelijk de Spanjaarden, hoefden te concentreren, kwamen de onderhuidse verschillen in religie en politiek steeds meer aan het licht. Arminianen stonden lijnrecht tegenover Gomaristen, aanhangers van raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt konden steeds moeilijker door één deur met sympathisanten van prins Maurits van Nassau.

In een eerder blog onder de naam VONDEL door factchecking van roerige tijden na 400 jaar ontmaskerd? heb ik dit religieus/politieke conflict wat uitvoeriger de revue laten passeren. 1

De sfeer werd grimmiger en het wantrouwen nam zienderogen toe. In zo’n tijd kijk je steeds meer om je heen of je je nog wel veilig waant en durf je je steeds minder vrij te uiten, omdat je weet dat je vijand nooit slaapt. Deze afnemende vrijheid van meningsuiting leidde enerzijds tot steeds grotere overheidscontrole en anderzijds tot sterk afnemende tolerantie. In zo’n verstikkende atmosfeer komt er een moment dat een auteur zichzelf de vraag stelt of het nog veilig genoeg voor hem is om zijn werk in de openbaarheid te brengen gezien de te verwachten negatieve consequenties. Deze keuze is sterk persoonlijk gekleurd, het scheidt de dapperen van de naïeven.

Het karakter van de literatuur verandert mee met deze tumultueuze tijden. Ook zullen er nieuwe genres ontstaan of worden afgestoft in zo’n gespannen tijdsgeest. Zo ontstonden er steeds meer kritische gedichten die misstanden aan de kaak stelden, het genre van de hekeldichten werd weer nadrukkelijk uit de kast gehaald. Een eeuw eerder immers was het boek Lof der Zotheid door Desiderius Erasmus mogelijk het oudste voorbeeld, al gaat het hierbij vooral om een grappige, speelse, intellectuele ‘aan-de-kaak-stelling’ van groepen mensen. De hekeldichten waar ik me hierop richt uit het eerste kwart van de 17e eeuw zijn veel agressiever, veel meer op de man gespeeld. Even over het begrip zelf. ‘Een satire of hekeldicht is een kunstvorm waarbij vaak op humoristische wijze maatschappijkritiek of kritiek op personen wordt gegeven.’ 2
De uitdrukking ‘iemand over de hekel halen’ of ‘iemand hekelen’ is van hekel afgeleid. Het betekent iemand kwetsen of scherp beoordelen. Een hekel is een stuk gereedschap dat gebruikt werd in de touwslagerij. Met de hekel worden de vezels van planten als vlas en hennep tot een lange gladde bundel gevormd.

In de Nederlandse Literatuur verbinden we aan het begrip hekeldicht vooral de naam van JOOST VAN DEN VONDEL die in de jaren 1620 – 1630 dit genre tot bloei bracht. In het 4e blog van deze serie kom ik hier uitgebreid op terug.

Onbekender, maar welbeschouwd zijn voorloper, was REINIER TELLE. In het vervolg wil ik deze anonieme dichter uit de schaduw halen en hem een plaatsje gunnen in de schijnwerpers. Tevens wil ik de hieraan verwante problematiek van wie-is-wie in de 17e eeuw verder uitdiepen en een soliede basis geven.

GEDURFDE HEKELAAR OF VROEGE ACTIVIST VAN DE VRIJE MENINGSUITING?

Voor het begin moeten we op Zeeuwse bodem zijn en in tijd al geruime tijd voor Bredero’s geboorte. In 1558 of 1559 wordt Reinier Telle in Zierikzee geboren (later neemt hij een gebruik uit universitaire kringen over om zijn naam te latiniseren tot Regnerus Vitellius). Voor de biografische gegevens vertrouw ik volledig op enkele buitengewoon complete artikelen over deze dichter. 3

In Bredero’s geboortejaar 1585 schrijft hij zich in aan de Leidse Universiteit om vervolgens in navolging van Hoofts Grand Tour een uitgebreide rondreis door Europa (Frankrijk, Italië en Duitsland) te maken.

Hij is geruime tijd rector aan de Latijnse school in Zierikzee (vanaf 1604), maar besluit in 1609 naar Amsterdam te verhuizen.

Inmiddels ontpopt hij zich als vertaler, pamflettist en dichter. Zijn naam is bijvoorbeeld verbonden aan een vertaling van werk van Francesco Guicciardini Storia d’Italia en hij schreef veel aardrijkskundige studies, o.a. de tekst van het Nieuw Nederlandsch Caertboek (1616). Toentertijd waren deze wat de tomtom van nu is, economisch interessante en aan voortdurende vernieuwing onderhavige informatiebronnen.

Oudste herinnering als dichter treffen we aan in het vriendenboek van een van zijn leerlingen Adriaan Hofferius.

Adriaan Hofferius
Wapen Reinier Telle in album-amicorum-Hofferius

Pikant detail: ook Hendrik Slatius 4 heeft een bladzijde in dit boekje gemaakt.

Dat hij zich in Amsterdam goed thuis voelde, blijkt uit een gedichtje van Telle (zie links) :

Albuminscriptie van Reinier Telle (Vitellius)
Wat zie ick, die nu koom van Haerlem moe en mat,
So dicht bij Amsterdam doch voor een nieuwe stadt
’t hooft beuren in de locht? Wat poorten, wallen, huysen,
Wat grachten diep en wijdt, wat bruggen en wat sluisen
Vertonen zich hoe langs hoe klaerder voor mijn oog?
Veel eeuwen moet ghy zijn de toevlucht ende borcht
Van ’t Christenvolck bedruckt dat voor vervolging zorcht,
En daerom spoedig vliedt uyt zulcke strenghe landen
Daer menich simpel mensch moet hangen ofte branden
Om doling int geloof en daerom zich begeeft
Vast onder uwen scherm. Wiens hoofden zo beleeft,
Zo wijs zijn en zo kloeck, zo goet en zo bescheyden,
Dat zij noch Turck noch Jood noch Sarazijn noch Heyden,
Veel minder iemandt die Christ voor sijn Heylandt kent,
’t zij dat hij zich tot d’een of d’ander kercke wendt,
Oft onghebonden blijft, en perssen noch en quellen.

Maar hij heeft wel oog voor het religieuze klimaat in de stad (zie rechts):

Dus tolerante bestuurders tegenover andersdenkenden. Let op: het gaat om stadsbestuurders en nadrukkelijk niet om kopstukken bij de Calvinistische predikanten. Hier lijkt hij te wijzen op zijn eigen status t.o.v. religieuze zaken: ‘ongebonden’. In de artikelen valt het begrip Libertijn. Dit is vaak geïnterpreteerd als halve of hele vrijdenker, terwijl het meer als scheldwoord was bedoeld. Men hintte dan op sekten met extreme opvattingen, als die van Hendrik Niclaes (Huis der Liefde). Een alternatieve term zou dan spiritualist zijn om verwantschap met onder meer Renaissancistische geleerden als Ficino en Pico della Mirandola uit te drukken. Of dichter bij huis de filosoof Coornhert of de dichter Spiegel en staatslieden als Oldenbarneveld en C.P. Hooft (vader van en burgemeester van Amsterdam). 5

Telles professionele bezigheden stonden in nauwe relatie tot boekhandelaren en uitgevers, in Amsterdam inmiddels een internationaal bedrijf uitgegroeid, met als voertaal Latijn. Willem Jansz alias Blaeu was de grondlegger van een wereldberoemd bedrijf, gespecialiseerd op geografisch gebied. Denk daarbij aan de uitgave van de Atlas maior, de duurste atlas ter wereld.

In 1612 verscheen er een Latijnse vertaling (door Telle) van de reis van Henry Hudson, waarbij Hessel Gerritsz. de kaartenmaker was. 6  Ja, juist, deze man is de maker van het enige portret wat we van Gerbrandt Adriaensz. Bredero kennen:

Portret van G.A. Bredero door Hessel Gerritsz. Ets, afgedrukt in de Lijkdichten (1619) en het Groot Lied-boeck (1622).

De wereld is klein, zeker in het Amsterdam rond 1610.

Titelblad Tragische Historien
Titelpagina 1612 Tragische Historiën, het 4e deel

Rond 1612 is er sprake van een artistieke samenwerking tussen Telle en Bredero bij een Nederlandse vertaling van de Histoires Tragiques op initiatief van uitgever Van der Plasse.

A. Keersmaeckers 7 heeft deze vertalingsactiviteit uitvoerig besproken. Hij constateert in de samenvatting:

Onder die titel had eerst Boaistuau, nadien Belleforest novellen van de Italiaan Bandello bewerkt; de reeks groeide uit tot zeven delen, […] De Nederlandse vertaling was nog in de zestiende eeuw aangevat door Merten Everaerts. In de zeventiende eeuw werd ze voortgezet door Isaac de Bert en Reinier Telle. Deze laatste vertaalde de delen IV, VI en VII. Daarvoor bewerkte Bredero een reeks van gedichten, waarvan hem een prozavertaling door Telle was bezorgd. Daar de oudste druk van deze delen, wellicht samen met de andere door Vander Plasse uitgegeven, niet bewaard bleef, is het onzeker in welk jaar de verschillende delen verschenen: 1613 tot ca. 1615 is een aannemelijke datering.’

We beschikken nu dus over een vertaling onder de naam Tragische Historiën, waarin naast een aanzienlijk prozadeel ook een poëziedeel is te onderscheiden. Respectievelijk Reinier Telle en G.A. Bredero worden gezien als de auteurs.

Blijft deze auteursidentificatie in stand als we uit deze vertaling de twee delen, proza en poëzie, gescheiden toetsen met het overige repertoire van enerzijds Telle en anderzijds Bredero?

Het resultaat van de test laat aan duidelijkheid niets te wensen over:

Reinier Telle is de auteur van het prozadeel; Gerbrandt Bredero de auteur van het poëziedeel.

PAMFLETTEN EN HEKELDICHTEN, EEN TIJDLIJN VAN EEN PENNENSTRIJD

Hoe verzeilde Reinier Telle nu in de hekeldichten en pamfletten?

In 1610 was Conrad Vorstius, hoogleraar uit Steinfurt, benoemd als opvolger van Arminius aan de Universiteit van Leiden. Al voor de aanvaarding een feit was, protesteerde men van Calvinistische kant: ‘vreemde en monstrueuse doctor’ en ‘ketterse kop vol wanschapen muizennesten’.

Vorstius verweerde zich met de Parasceve, 8  Dit werkje werd door Telle in het Nederlands vertaald onder zijn volledige naam. Uitgever was: Willem Jansz. (weer Blaeu dus), van huis uit doopsgezind met sympathie voor de Remonstranten. Daarmee was het kringetje rond.

Vanaf 1615 ontspon zich een strijd op papier, waarbij geschriften soms wel en soms niet van auteursnaam werden voorzien.

Hier in het kort een reconstructie met Reinier Telle in de hoofdrol.

Voor diegenen die zo’n geschrift in de originele versie willen bekijken, heb ik steeds een link opgenomen.

Voor een uitgebreide beschrijving van de inhoud van deze werken verwijs ik naar het artikel van Knuttel 9 of voor de loop van de historische gebeurtenissen naar het artikel van De la Fontaine Verwey. 10

Van rond 1615 tot en met 1618 veranderde de toon van verzoenend naar steeds bijtender en verwijtender, het werd dus allengs agressiever.

TIJDLIJN VAN WERKEN REINIER TELLE

Door het werk aan te klikken, komt u terecht op een pagina waarop alle werken zijn opgenomen als Word-versie.

Door de link onder het werk aan te klikken, komt u terecht op een pagina waarop alle werken zijn opgenomen in de oorspronkelijke 17e eeuwse versie.

1. 1615 ?? Vrede-Sangh 11door een onbekende auteur. 12

NAAR 1615 ?? VREDE-SANGH ORIGINELE TEKST

2. 1615 A. S. Consideratien , 13 het voorgaande werk, ‘door Eenen onghenoemden Autheur’ waarbij achter elke strofe een reactie stond van een zekere A.S.  

NAAR 1615 A. S.  CONSIDERATIEN ORIGINELE TEKST

3. 1615 REYNIER TELLE Spongie,14 ‘Tot Af-wasschinghe van de vlecken Reynier Telle, onlangs aen-ghewreven bij A.S. in sijn Schrift ghenaemt Consideratien…’ door Reynier Telle

NAAR 1615 REYNIER TELLE SPONGIE ORIGINELE TEKST

4. 1616 ?? Tafereel 15 door een onbekende auteur.

NAAR 1616 ?? TAFEREEL ORIGINELE TEKST

5. 1616 ?? Drye Hoofden in eene kapproen 16 door een onbekende auteur.

NAAR 1616 ?? DRYE HOOFDEN IN EENE KAPPROEN ORIGINELE TEKST

6. 1617 ?? Gal-braecke 17, op titelblad geen auteur. Gedicht wel ondertekend met R.T Lijdt en hoopt.

NAAR 1617 ?? GAL-BRAECKE ORIGINELE TEKST

7. 1617 REYNIER TELLE Tweede Vrede-sang 18, ditmaal onder zijn eigen naam.

NAAR 1617 REINIER TELLE TWEEDE VREDE-SANG ORIGINELE TEKST

8. 1618 ?? Der Contraremonstranten Kerf-stock19, ‘Door een Lief-hebber van de vrye Waerheyt.’ 

NAAR 1618 ?? DER CONTRAREMONSTRANTEN KERF-STOCK ORIGINELE TEKST

9. 1619 ?? Retortie ofte Wedersteeck,20 ‘door een Liefhebber der waere Christelijcke Vrijheyt’. 

NAAR 1619 ?? RETORTIE OFTE WEDERSTEECK ORIGINELE TEKST

10. 1619 R. T.  Weeklacht der Hollantsche Maegt 21, op het titelblad komen de initialen R.T. voor.

NAAR 1619 R.T. WEEKLACHT DER HOLLANTSCHE MAEGT ORIGINELE TEKST

11. 1658 R. Tel. Liedeken van den Hollandtschen Tuyn 22, in het register toegeschreven aan R. Tel.

NAAR 1658 R. Tel LIEDEKEN VAN DEN HOLLANDTSCHEN TUYN TEKST

In deze tijdlijn moet het tijdstip van overlijden van Reinier Telle nog worden opgenomen. Algemeen gaat men uit van de sterfdag in april 1618. Daarmee zijn de nummers 9 t/m 11 dus na zijn dood verschenen.

In een pamflet uit 1618 23 vertelt de schrijver dat Telle bij Pieter Arentsz in de Nieuwstraat te Amsterdam woonde en op zekere avond bezig was met de correctie van een

‘pasquil oft duvels gheschrift… de druckers jonge, vertrocken zijnde, om over een uyr te komen, om voort te over sien. Den jongen weder boven comende met den man van den huyse (Pieter Arentsz) … bevonden desen voorsz. Reynier Tel after over leggen, eenen seer haestighen doot gestorven zijnde. Ick hebbe gebuerluyden doen vragen hoe ende in wat manieren dat desen Tel so haest aen zijn endt ghecomen was, eenige seyden dat hem den bosen’

In de TIJDLIJN werd al duidelijk dat de werken soms geen auteur kennen, of dat er vage omschrijvingen werden gebruikt als ‘door eenen onghenoemden Autheur’, ‘Ghestelt in dichte by een Zeeuw’, enz.

Als je bedenkt hoe gevaarlijk deze tijd was voor een auteur om zijn naam op de kaft van zo’n pamflet te zetten, is het begrijpelijk dat velen ervoor kozen de auteursnaam maar weg te laten. Het gebeurde ook dat in een latere druk de naam wel op het titelblad verscheen omdat de identiteit van de dichter inmiddels algemeen bekend was. Vergelijk bijvoorbeeld de eerste druk van Vrede-Sangh uit 1615 met de druk uit 1617, waarbij A. Snijders in zijn Consideratien Telles naam inmiddels had onthuld.

REINIER TELLE ALS DE ECHTE AUTEUR GEÏDENTIFICEERD

In de tot nu toe besproken artikelen zijn er suggesties voor het vermoedelijke auteurschap gedaan, in meer of mindere mate onderbouwd.

Inmiddels beschikken we over betere mogelijkheden om tot een juiste identificatie te komen en daarmee vermoedens al dan niet te bevestigen of te ontkennen.

De identificatiemethode die ik hierbij gebruik is gebaseerd op het programma DeltaCalc 2019 Worksheet. Deze aanpak is in door mij geperfectioneerd en uitgebreid besproken en getest in mijn publicatie BREDERO stylometrische auteursherkenning (2020) 24

De werkwijze om tot een correcte auteurstoewijzing te komen wordt hierin stap voor stap toegelicht en een verwijzing naar een ander deel van deze website lijkt me hier te volstaan.

De werken, al dan niet van Reinier Telle, wil ik objectief voorzien van de juiste auteur.

De eerste vraag: zijn de coupletten in Consideratien inderdaad van twee verschillende auteurs, waarvan de niet-A.S.-coupletten van Reinier Telle zijn?

Het resultaat van de test laat de

volgende uitslag zien:

Uitgangspunt bij deze test waren twee onbetwiste Reinier-Telle-datasets, n.l. Tweede-Vrede-Sangh (nummer 3) en Spongie (nummer 7).

De uitslag is helder: Er zijn Reinier Telle-coupletten en A.S.-coupletten en deze hebben een verschillende auteur.

Vervolgstap is nu de tweede vraag: zijn de werken in de tijdlijn (nummer 1 t/m 9) met onbekende auteur wel of niet van Reinier Telle, als je ze vergelijkt met bovenstaande basiswerken (3 en 7) en het Telle-deel Consideratien (nummer 2)?

De testuitslag is duidelijkheid: Reinier Telle blijkt de auteur van resp. de Kerfstock, de Gal-braecke, de Drye hoofden in eenen kapproen en het Liedeken van de Hollandtsche tuyn.

Gerechtigheid na al die jaren in betrekkelijke anonimiteit. We weten nu dat deze pamfletten op de Consideratien na door Reinier Telle in de periode van 1615 t/m 1618 zijn geschreven, waarmee hij de weg bereidde voor Joost van den Vondel die zijn hekeldichten schreef tussen 1620 en 1630.

DE KERF-STOCK: EEN ULTIEME AFREKENING VLAK VOOR ZIJN DOOD

Een van Telle’s pamfletten wil ik er hier uitlichten en inhoudelijk wat nader toelichten.25

In 60 coupletten hekelt Telle onder meer het heikele vraagstuk van de predestinatie dat tot veel consternatie en onderling gekibbel had geleid tussen de verschillende stromingen in de Calvinistische gemeenschap. Voor de mensen van toen waren de erin op de hak genomen actuele gebeurtenissen duidelijk herkenbaar verwoord, zo noemt hij Drielenburch bijvoorbeeld ‘Paus van alle sotten’ en vermeldt zijn ‘loghen-sacken‘ en ‘laster-almanacken‘. De controversiële dominee Smout, die later zelfs de stad wordt uitgejaagd moet het ontgelden en de volksoproer rond het huis van Rem Bisschops (een broer van de protestantse theoloog/hoogleraar van remonstrantse richting Episcopius) blijft niet onbesproken. Over Smout kom ik bij Vondel zeker nog te spreken. Brandt 26  omschreef dit pamflet later als een ‘vermaerdt schempschrift‘. Het is duidelijk dat deze als Libertijns omschreven dichter die aanvankelijk alles in het werk stelde om tot onderlinge verzoening te komen door de hele pennenstrijd verbitterd is geraakt, zodat hij in het laatste couplet moegestreden verzuchtte:

‘Adieu dan o ghy Roomsche schaer,

Wij sullen uwe schoenen

Noch liever trecken aen voorwaer,

En ons met u versoenen,’

We moeten hierbij voor ogen houden dat de scherpste hekeldichten nog moesten komen, maar daarvoor moeten we bij Vondel zijn.

GALERIE MET ALLE TITELBLADEN

5w-1616 Drye Hoofden in eene kapproen4w-1616 Tafereel

3w-1615 TELLE Spongie

10w-1619 R.T. Weeklacht der Hollantsche Maegt

9w-1619 Retortie ofte Wedersteeck

8w-1618 Der Contraremonstranten Kerf-stock

7w-1617 TELLE Tweede Vrede-Sang6w-1617 R.T. Gal-braecke

http://geraves.nl/wp-content/uploads/2021/05/

9w-1619-Retortie-ofte-Wedersteeck.docx

http://geraves.nl/wp-content/uploads/2021/05/

10w-1619-R.T.-Weeklacht-der-Hollantsche-Maegt.docx
http://geraves.nl/wp-content/uploads/2021/05/

4w-1616-Tafereel.docx

http://geraves.nl/wp-content/uploads/2021/05/

3w-1615-TELLE-Spongie.docx

http://geraves.nl/wp-content/uploads/2021/05/

8w-1618-Der-Contraremonstranten-Kerf-stock.docx

http://geraves.nl/wp-content/uploads/2021/05/

7w-1617-TELLE-Tweede-Vrede-Sang.docx

http://geraves.nl/wp-content/uploads/2021/05/

6w-1617-R.T.-Gal-braecke.docx
11w-1658 R. TEL Liedeken van de Hollandtshen Tuyn




BLOGSERIE inleiding: KLEURRIJKE STEMMEN IN TUMULTUEUZE TIJDEN

BLOG 1: REINIER TELLE: een vrije geest als wegbereider

BLOG 2: SUFFRIDUS SIXTINUS: gehaat en ongrijpbaar voor Europese boeken minnende elite?

BLOG 3: SAMUEL COSTER: kritisch geestelijk vader van Amsterdams cultuurcentrum

BLOG 4: JOOST VAN DEN VONDEL: vileine hekeldichter naast groots dramaturg

BLOG 5: JAN JANSZ. STARTER: rusteloos poëtisch avonturier

BLOG 6: MATTHEUS GANSNEB TENGNAGEL: scabreuze rellenkoning

In een serie van 6 blogs wil ik een beeld schetsen van de literaire werkelijkheid aan het begin van de zeventiende eeuw aan de hand van een paar mogelijk minder bekende schrijvers waarbij het woord controversieel ongetwijfeld de lading dekt. De keuze voor deze poëten met een rafelrandje is niet geheel toevallig. Het heeft te maken met het verschijnsel dat deze dichters leefden in een toch al gespannen tijdsgewricht door religie en politiek, waarbij het voor hun eigen veiligheid niet altijd verstandig was hun werk te ondertekenen met hun eigen naam. Daarmee weten we na ruim 400 jaar niet altijd zeker of deze auteurs ook daadwerkelijk de schepper zijn van een aan hen toegeschreven kunstwerk. De toegenomen kennis en middelen om dit na al die jaren onbevooroordeeld te kunnen vaststellen wil ik aanwenden om een stap verder te zetten in onze kennis van deze tumultueuze periode. Daar ligt de uitdaging: ik wil de auteurs de identiteit geven die ze verdienen. Verder is BREDERO nooit ver weg in deze blogs. Er is altijd wel een link met onze dichter.

Allereerst zal het gaan om Reinier Telle, vaak gepresenteerd als een ‘vriend van Bredero’, maar toch een man waarover onze feitelijke kennis eigenlijk uiterst beperkt is. Zo is er geen tekening of schilderij van hem bekend, zodat we geen idee hebben hoe hij er eigenlijk uitzag. Zijn werk, met name zijn pamfletten, presenteer ik in een overzichtelijke tijdlijn. Zo komt zijn betekenis als schrijver van hekeldichten als voorloper van Vondel sterk naar voren.

Verder vormt in de tweede blog de uiterst omstreden Suffridus Sixtinus de hoofdpersoon van een zeer mysterieuze ‘boekenroof’, een geschiedenis als een moderne thriller, waarbij de reconstructie van zijn levensloop bijna te ongeloofwaardig voor woorden is. Hij deelt met Telle het feit dat hij ook een tijd lang in ‘de directe omgeving van Bredero en de Eerste Nederduytsche Academie’ verkeerde.

De felle kritiek op de Contra-Remonstranten, zoals Telle die verwoordde in zijn hekeldichten en pamfletten, kreeg een verzadigingspunt in het werk van Samuel Coster. Met name in het pamflet ‘Kallefs-Val’ (door een ongenoemde schrijver) en het toneelstuk ‘Iphigenia’ werd dit deel van de calvinistische bevolkingsgroep bekritiseerd. Als arts en drijvende kracht achter de Academie vervulde hij een vooraanstaande rol in het geestelijke leven in Amsterdam, en verkeerde daarmee bij voortduring in Bredero’s omgeving. Dit derde blog schetst zijn betekenis in die gespannen jaren.

Joost van den Vondel als onze bekendste hekeldichter is het thema van een vierde blog. Het sluit aan bij het eerste blog van Telle, die volgens mij beschouwd mag worden als zijn voorloper en wegbereider als het om dit specifieke type hekelende gedichten gaat. Het rafelrandje slaat in dit geval niet zo zeer op zijn levensloop, maar meer op de soort poëzie. In deze vierde blog staan Vondel’s hekeldichten centraal.

Het vijfde blog richt zich op Jan Jansz. Starter, die in levensloop met verve past in het rijtje van dichters met een zeer boeiende achtergrond. De link met Bredero is ook aanwezig als voltooier van een van diens niet afgemaakte toneelstukken.

Lang na de dood van Bredero duikt de ‘kampioen van het scabreuze genre’ op als plaaggeest van de Amsterdamse dichterlijke, bestuurlijke scene. Of het nu stadsbestuurders, predikanten of andere notabelen waren, Mattheus Gansneb Tengnagel was de luis in de pels en verkeerde daarom ook in een mysterieuze, in de schaduw zich afspelend decor van geheimzinnigheden en niet exact te duiden auteurstoeschrijvingen. Daar is zeker werk aan de winkel in dit zesde blog om wat licht te brengen. Hij bracht Bredero’s geest tot leven en toonde zich een fan van zijn werk.

Veel van wat in deze serie bij elkaar is gebracht, komt uit al bekende literatuur over genoemde hoofdpersonen. Daar besteed ik zorgvuldige aandacht aan. Op twee terreinen wil ik een aanvulling bieden.

Allereerst vermeld ik de originele bronnen en maak het mogelijk deze eenvoudig aan te klikken om deze in de zeventiende-eeuwse teksten ook zelf te kunnen raadplegen of te lezen. Veel van deze bronnen waren tot nu toe moeilijk bereikbaar en daar brengt deze serie blogs verandering in.

Verder is mijn belangrijkste doel om het werk van de hoofdpersonen uit de blogs op veronderstelde auteurstoekenning feitelijk te checken. Blijven alle aannames op grond van diverse argumentatie overeind als we ze met een onafhankelijk en objectief instrument op auteursidentificatie confronteren. Zijn de aan Telle, Suffridus Sixtinus, Coster, Vondel, Starter en Tengnagel toegeschreven werken ook wel echt door hen gedicht? De blogs brengen daar hopelijk uitsluitsel in, naast een sprankje helderheid in die gecompliceerde en duistere beginperiode van de 17e eeuw.