PUBLICATIES

Met een stylometrische blik op de flanken van een dichtberg (2024)

In mijn meest recente onderzoek ‘Met een stylometrische bril op de flanken van een dichtberg’ (2024) heb ik me laten inspireren door een dichterlijke prijsvraag met als titel ‘Parnassus aan ’t Y’ (1663). Een groep minder bekende dichters onder aanvoering van Jan Zoet gaf in dichtvorm antwoord op een vijftiental levensvragen van deze dichter/herbergier uit Amsterdam. Voor mij ging het om de uitdaging deze minder bekende of zelfs anonieme dichters uit de 17e eeuw via mogelijk beschikbare overige poëzie uit de anonimiteit ’tot leven te wekken’ met behulp van een door mij ontwikkelde stylometrische auteursidentificatie.

BREDERO stylometrische auteursherkenning (2020)

Dit onderzoek is in de eerste plaats een zoektocht naar een goede, betrouwbare methode om literaire werken waarvan we de schepper niet kennen aan de juiste auteur te koppelen. In de titel is daarom het begrip auteursidentificatie opgenomen. Het proces van identificatie is gecompliceerd maar daarom juist de moeite waard om te verkennen. Het gaat hierbij om een jonge tak van de taalwetenschap die we aanduiden met de term stylometrie. De methode brengt zo oudere gegevens met moderne technieken in verband met als doel ontbrekende informatie uit lang vervlogen tijden aan het licht te brengen. Het onderzoeksgebied bevindt zich in de 17e-eeuwse literatuur en is gecentraliseerd rond Gerbrandt Adriaenszoon Bredero en de literaire kring rondom hem.

BREDERO thematisch gereanimeerd na 400 jaar (2018)

‘BREDERO thematisch gereanimeerd na 400 jaar’  is een thematische collage rond het leven van Bredero. De directe aanleiding was de herdenking van de 400ste sterfdag van de dichter. In deze publicatie is onderzoek gedaan naar het kwalitatief voorkomen van rijmwoorden in zijn oeuvre, gerangschikt in thema’s binnen de tijdspanne van een dichtersleven. Kunnen we hem de eerste stadsdichter van Amsterdam noemen ofwel hoe vaak komt de naam van deze stad in zijn rijmwoorden voor? Was hij meer gefascineerd door de stad of het dorp, kunnen we met de namen in zijn werk een plattegrond reconstrueren waar hij zoal vertoefde? Hoe was Bredero’s focus op de buitenwereld, eerder in de ik- vorm of afstandelijker in jij/zij-vorm, eerder enkelvoud of meervoud? Welke rijmwoorden en vooral hoe vaak beschreef hij familieverhoudingen, hoe dacht hij over jong en oud, had hij een voorliefde voor bruiloften en partijen, hoe dacht hij over de hogere machten, ging zijn sympathie meer naar arm of rijk. Hoe liet hij zich uit over liefde of lust, blijspel of treurspel, waarom treffen zo vaak het rijmwoord niet aan en tenslotte: schreef hij meer over dood of juist over leven? Natuurlijk kan een getalsmatige reflectie over zijn devies ’t Kan Verkeeren niet ontbreken. 

‘Al siet men BREDERO’s rijmen, men kent sijn werk niet’ (2016)

Al weer enkele jaren geleden onderzocht ik de rijmwoorden en rijmparen van het werk van Bredero. Kern van deze studie was de vraagstelling of het mogelijk is met behulp van de computer een kwantitatieve methode te ontwikkelen vanuit de rijmwoorden en rijmparen die teksten of delen van teksten van Bredero kan onderscheiden van teksten of delen daarvan die niet van hem zijn. Met name ging het om Het daghet uyt den Oosten (1638), Angeniet (1623) en Schyn-heyligh (1624).

‘Herkomst van de stof in Jacob Duym’s ‘Den Spieghel der Getrovwicheyt’ (1983)

Als afsluiting van mijn studie Nederlands schreef ik in 1983 een scriptie onder de naam ‘Herkomst van de stof in Jacob Duym’s ‘Den Spieghel der Getrovwicheyt’. In dit werk staat de vraag centraal welke bronnen er ten grondslag lagen aan dit toneelstuk van Duym en specifieker aan het zgn. Weibertreu-motief. Daarbij blijkt het om een zeer oud motief te gaan, waarbij de oudste bron te vinden is in de strijd tussen Keizer van het Duitse Rijk en de Paus, bekend als de Investituurstrijd, rond begin 12e eeuw.  De scriptie is in twee delen te raadplegen en de conclusies uit dit onderzoek zijn nog steeds relevant binnen Duym’s werk.