BLOG 3: SAMUEL COSTER: kritisch geestelijk vader van Amsterdams cultuurcentrum

KRITISCHE SELFMADE MAN VAN HUIS UIT

Over de jeugd van Samuel Coster is eigenlijk maar heel weinig bekend. Wat opvalt in zijn levensgeschiedenis is zijn ‘opmerkelijke sociale zelfverheffing’.

Portret Samuel Coster

Als kind uit een gewoon milieu bracht hij het toch maar tot arts, schouwburgeigenaar, leidinggevende persoonlijkheid in de culturele sector in de snelgroeiend stad Amsterdam aan het begin van de 17e eeuw.

Wikipedia 1 beschrijft dit proces in enkele zinnen:

‘Coster was het vijfde kind van Adriaen Lennaertz, koster en timmerman, en Aeltgen Jansd. Rond 1605 moet hij lid geweest zijn van de Amsterdamse rederijkerskamer d’Eglantier.

Vermoedelijk werd hij geholpen door rijke vrienden toen hij zich in 1607 liet inschrijven bij de universiteit te Leiden. Hij begon als student in de letteren, maar hij promoveerde in 1610 tot doctor in de medicijnen. Hij werd bij terugkeer in Amsterdam aangesteld als arts bij het Gasthuis.’

Hier dringt zich al direct een parallel op met Gerbrandt Adriaensz. Bredero ook van eenvoudige komaf en autodidact, mogelijk wat hulp van bemiddelde vrienden.

Er is ook een verschil: Coster slaagde erin een universitaire opleiding af te ronden en zo doctor Coster, naast geneesheer te worden, bij Bredero missen we deze stap.

‘Befaemde Koster, out en wonderlijck ervaren,

Die ’t Gasthuis trouw bediende een ry van vyftigh jaeren.’ 2

Nog een kenmerkend verschil: Coster ontpopte zich als een strijdbare persoonlijkheid, terwijl bij Bredero dit aspect niet echt op de voorgrond is getreden, mogelijk alleen bij zijn breuk met rederijkerskamer ‘In Liefde Bloeyende’.

De stem van Coster als criticaster van vooral de starre predikanten van Contraremonstrantse huize klinkt het luidst in twee publicaties: Iphigenia (1617) en zijn Kallefs-Val (1628).

Dit aspect van Coster’s veelzijdige talent wil ik in deze blog accentueren en vooral bij de tweede publicatie vaststellen dat het echt om een werk van Coster gaat.

COSTER ALS STICHTER VAN DE ‘EERSTE NEDERDUYTSCHE ACADEMIE’

Op16 september 1579 was Samuel Coster geboren; zijn ouders waren actief betrokken bij het verzet tegen godsdienst-onverdraagzaamheid en hebben hun straffen niet ontlopen. Al toen Samuel ongeveer 14 jaar was moest hij alleen verder na het overlijden van zowel zijn vader als zijn moeder. Als 27-jarige stond hij ingeschreven aan de Leidse universiteit en studeerde in 1610 af als doctor in de medicijnen. Een inmense prestatie, gezien zijn eenvoudige afkomst.

In de entourage van de rederijkerskamers in Amsterdam, met name De Eglantier (In Liefde Bloeyende) roerde hij zich vanaf 1612 door het schrijven van toneelstukken als Teeuwis de boer, Tiisken van der Schilden, e.d. Maar na de breuk met deze kamer in 1617 richtte hij zich met vrienden als onder meer Bredero en Hooft op zijn echte ideaal: een Academie naar Plato’s voorbeeld, waar de wetenschap naast de kunsten kon floreren.

Costers ‘Eerste Nederduytsche Academie’ , het gebouw aan de Keizersgracht.

Het moest in de landstaal in tegenstelling tot de voertaal van het Latijn in Leiden. Coster werd als initiatiefnemer en financier de leidende kracht van deze nieuwe Academie. De bedoeling: ‘een Nederlandse oefenschool mitsgader te spelen en te vertonen enige komediën, tragediën ende andere oefening.’ Het ging om hoger onderwijs in wetenschap en kunst door middel van openbare colleges èn als ontspanning na de lessen toneelopvoeringen in de landstaal.

Een volwaardig burger diende zich te bekwamen in sociale omgangsvormen. Zo waren er etiquette- en danslessen, cursussen in ‘spreken in het openbaar’. Veel aandacht was er voor taal, onder andere de techniek van het dichten.

Wij zouden het nu kenschetsen als een volksuniversiteit.

Daarbij ging het vooral om onderwijzing op staatkundig en moreel gebied en niet zoals bijvoorbeeld in Leiden om herstel van de enige ‘ware religie’.

Voorbeelden van opgevoerde stukken waren Hoofts ‘Warenar’ en Bredero’s ‘Spaanschen Brabander’.

Het blazoen van de Nederduytsche Academie

De academie had een eigen blazoen: op een schild zag men een bijenkorf, omringd door bijen en bloemen, met als randschrift een spreuk van Vergilius, later door Vondel vertaald als ‘Men is vurig aan ’t werk en de geurige honing ruikt naar tijm’. Onder de bijenkorf stond het woord ‘IJver’.

Bedoeling: Academisten kunnen uit allerlei werken nuttige kennis halen.

Van de opbrengst ging een derde naar het Burgerweeshuis; vooral door de stukken van Bredero maakte de Academie in drie jaar meer winst dan ooit tevoren. Maar door de dood van haar sterauteur vervielen al snel de belangrijkste inkomsten.

De predikanten waren eigenlijk fel gekant tegen de toneeluitvoeringen, maar door die opbrengsten stonden ze de uitvoeringen schoorvoetend toe.

COSTER ALS ACTIVIST

Het toneelstuk waarin Samuel Coster het duidelijkst stelling neemt rond religieuze en politieke verwikkelingen is zonder twijfel Iphigenia.

Het titelblad van Samuel Costers Iphigenia.

Conclusie: ‘Volg de natuur’, dat is de enige juiste weg die tot harmonie leidt in de staat, ook in godsdienst.

De uitnodigingskaart voor de eerste voorstelling 1617 met de allegorie van het goede en het kwade staatsbeleid

Ter herinnering: ook bij Reinier Telle kwamen we de discussie over het primaat van Wereldlijke (burgerlijke Overheid) en Geestelijke macht (Calvinistische predikanten, vooral van Contraremonstrantse huize) al tegen. Binnen dit spanningsveld moest Coster in de dagelijkse praktijk ‘zijn’ Nederduytsche Academie runnen, waarbij dit initiatief uiteindelijk geen lang leven beschoren was. Al op 14 september 1622 was hij gedwongen het Academiegebouw aan het Weeshuis te verkopen. De tegenwerking van de predikanten was hem fataal geworden.

In een zeer venijnig pamflet uitte hij in 1628 zijn diepste frustratie.

Titelblad van ‘Kallefs-Val’ van de voorstelling op 1 juni 1628, waarbij de naam van de auteur is weggelaten. 
Spotprent 1621 over Dordtsche Synode van Cornelis Samfleven met de kallefs-kop.

De titel ‘Kallefs-Val’ betekent ‘de val van Kalf (= de scheldnaam voor Calvijn).

Na de Synode van Dordt (1619) ging er een spotprent van Cornelis Samfleven rond (gedateerd 1621), waarin aan de muur sprake is van een kallefskop, een verwijzing naar de bijnaam van Calvijn. 

In het inleidende ‘Aen de Leser’ creëert de schrijver bewust een sluier rond de maker van dit werk, vrijuit vertaald ‘de naam van de schrijver heb ik wel opgenomen, maar zo onopvallend mogelijk’. In de lijst van personagien komt een ‘Koster vande Kerck’ voor, een oplettende lezer wist wel waar hij aan toe was.

Schipper Mieuwes tilt ook een tipje van de sluier ‘Hebb’ ick die dapp’ ren Poët niet ghewaarschouwt van sijn Ephegenie’.

De predikanten krijgen er stevig van langs: ‘Oock Dienaers [van de Kerck], die om ’t Vet ghenot Haer stoel bewaren, niet om Godt.’

Kleerkooper vraagt zich dan ook af ‘zoodat het mij waarlijk verwondert, dat hij niet algemeen gekend is geworden als de schrijver van dit pamflet.’3

Na de dood van de Prins (1625) trof men in een diakenzakje te Amsterdam een spotversje aan:

Een Ander

Want [=wat] vont den doctor doch int openen van dat kalff?

Drie duijvels, Alenzon, Lycester, en Duc d’Alff’

Coster hield zich als arts ook bezig met pathalogische handelingen op lijken.

Hierbij even een voorbeeld van de genadeloze afrekening van enkele gehate predikanten:

‘Als ick van gister’n avondt gheslapen hadd’ souder benouwen

Dan de klocke thien tot sy vier hadd’ gheslaghen

Soo docht my dat ick sagh dien Godtloosen Gommer 4 om de Kerck draagen

Dan een Kalf dat sommige aan de pael hadden ghebonden rat

Aan wiens voorste poot my docht omwonden sat

Een Roelof Piet-eers / en aan ’t ander El-ja-zeer 5

Aen het een afters Dry-aakers, noch Smout dien overgheven raas-sweer/ 6

Aentvierde / en hiel de staart van’t Kalf met de mondt vast

En soogh aan ’t eyntjen van de vuyle stront vast/

Sy deden Processy dat het ghemeene volcks s’aanschouden

Sie daar trocken de straet door / aan wien Smout te vooren knouden.

Het reyne dreck en stront dat het kalf hem inde mont kackte

En telkens gaapten om noch meer / want sijn hert daarna snackte

Om op de Preeck-stoel weer uyt te spuwen als hy daer staat te trampen

Schellende Coninghen eer / en Magistraats met schampen.’

Uit de mond van Mieuwes (schipper) komt meestal niet de meest verfijnde taal, maar van bovenstaande observatie lusten de honden helemaal geen brood.

Terugkijkend kunnen we constateren dat Samuel Coster zich na sluiting van de Academie nog wel een tijd bezighield met de dichtkunst, voornamelijk in reactie op de starre standpunten der Contraremonstranten, maar dat hij zich steeds meer als geneesheer/arts manifesteerde en het schrijven bijzaak werd. Al ging het spelen van toneelstukken bij de Academie nog lang ‘gewoon’ door.

Voor ons nu is het van belang definitief vast te stellen of beide meest aanstootgevende werken van Samuel Coster, te weten 1617 Iphigenia en 1628 Kallefs-Val daadwerkelijk door hem zijn geschreven.

Een vergelijking met alle andere werken die ontegenzeggelijk wel van Samuel Coster zijn, moet dit eindoordeel geven, al is over het eerste werk eigenlijk nooit veel twijfel geweest.

 HET RESULTAAT: beide werken passen tussen het overige werk van SAMUEL COSTER, kortom COSTER is de auteur.

 


Naar KRITISCHE WERKEN SAMUEL COSTER in Word-bestand

1617 SAMUEL COSTER Iphigenia

Dochter van koning Agamemmnon en koningin Klytaimnestra. Om een gunstige wind te verkrijgen voor de afvaart naar Troje belooft haar vader Iphigenia te offeren. Ze wordt gered doordat ze wordt ingewisseld voor een hinde.
Later zal haar moeder deze daad van haar man wreken door hem te doden.

1628 SAMUEL COSTER Kallefs-Val

In dit werk treffen we ook scenes in de volkstaal aan tussen Mieuwes en Iaucke. Ze worden in de literatuur meestal aangeduid als minderemanstonelen.
Jacob Duym was de eerste auteur in de Nederlandstalige letterkunde die dit soort stukjes in zijn toneelstukken inlaste. Toch zijn deze intermezzo’s vooral bekend geworden door het werk van G.A. Bredero’s.


Naar KRITISCHE WERKEN SAMUEL COSTER in oorspronkelijk bestand

1617 SAMUEL COSTER Iphigenia

Het Iphigenia-thema uit de klassieke mythologie vinden we in twee toneelstukken van de Griekse schrijver Euripides:
1. Iphigeneia in Aulis
Dit stuk werd postuum opgevoerd en werd mogelijk niet helemaal door de auteur voltooid.
2. Iphigeneia in Tauris
Vondel schreef in 1666 een Nederlandse vertaling van deze tragedie.

1628 SAMUEL COSTER Kallefs-Val

Op een spotprent van Cornelis Saftleven op de Dordtsche Synode wordt Calvijn als een kalfskop weergegeven.
Ook Reinier Telle noemt de naam van de Contraremonstrantse partij met de naam kalf.

  1. Zie Wikipedia bij het lemma SAMUEL COSTER
  2. Zie Vondel in zijn gedichtje Op dokter Samuel Koster, ‘De werken van Vondel’. Deel 10. 1663-1674 (1937) , blz 680.
  3. Zie M.M. Kleerkooper ‘Samuel Coster als pamfletschrijver. Kallefs-Val (1628)’,Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 18 (1899), p. 301.
  4. Godtloosen Gommer = hoogleraar Gomarus]
  5. Roelof Piet-eers = Roelof Pietersz. (??), El-ja-zeer = ??, vermoedelijk beide gehate contraremonstranten
  6. Dry-aakers = scheldnaam van dominee Triglandus, Smout = dominee Adriaen Smout