Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen: “Ik ben een oude man, grijs, zwaar gerimpeld, niet geheel ongeschonden uit het leven gekomen.” Schets ik hiermee een karikatuur van mezelf, heb ik mezelf herschapen in een typetje? Valt de romanpersonage Hendrik Groen uit ‘Het geheime dagboek van Hendrik Groen’ te rubriceren binnen de categorie ‘typetjes’?
Volgens de definitie is een ‘typetje een fictief, komisch personage met sterk uitgesproken eigenschappen en karaktertrekjes die meestal karikaturaal worden uitvergroot.
Veel typetjes zijn dan efnook stereotypen die clichés bevestigen. Een typetje wordt doorgaans gespeeld en gecreëerd door één acteur. Sommige typetjes zijn zo bekend dat ze haast in één adem met de originele acteur worden genoemd.’ 1
Wat ik mis in deze definitie is dat de bedoeling van het creëren van zo’n typetje vaak is een humoristisch effect te bereiken. Door overdrijving wil je mensen aan het lachen maken. Diepste bedoeling is een humoristisch effect te bereiken. Daarmee relativeren we een mogelijk als enigszins lastig ervaren werkelijkheid. Er is sprake van een bevrijdende lach, waarmee we één stap dichter bij aanvaarding komen van die lastige realiteit. Acceptatie als ultiem doel. Humor als geneeskrachtig drankje. Dit lijkt me geen negatieve, maar juist een positieve eigenschap van humor. Aanvaarding van iets wat nog niet helemaal aanvaard was. Daarmee is humor een taboedoorbrekende eigenschap. Zelfs bij de droevigste gelegenheid in een mensenleven, een begrafenis, kan de lach ‘een catharsis’ teweegbrengen ‘een reiniging van lichaam en geest’ volgens de definitie van Aristoteles.
Een hilarisch voorbeeld van deze humor bij een begrafenis is het lied ‘De begrafenis van Manke Nelis’. Het loont de moeite dit lied in een vertolking van Johnny Jordaan op Youtube te beluisteren en de tekst te lezen.
Een droomscenario om te aanvaarden dat een mens nou eenmaal kan overlijden. Acceptatie van een voor de mens moeilijk te aanvaarden fenomeen met dank aan het typetje Manke Nelis. Moeten nu alle manke medemensen zich door dit lied belachelijk gemaakt voelen? Dus alstublieft geen werkgroep KO Manke Nelis.
Humor heeft altijd bestaan en zal vermoedelijk ook altijd blijven bestaan. Laten we het hopen. Toch is er een toenemende tendens te bespeuren om het begrip typetje in de ban te doen. We lijken verzeild geraakt in een enigszins vertruttende samenleving. We beginnen steeds meer moeite te krijgen met het herkennen en op waarde schatten van karikaturale elementen in onze samenleving. We nemen typetjes letterlijk en herkennen niet de primaire bedoeling om door overdrijving te relativeren. We zien de humor niet meer, maar gebruiken daarentegen grote woorden, kortom ‘we voelen ons gediscrimineerd.’ Er ontstaat een discrepantie tussen bedoeling van de zender (via de lach de scherpe kantjes ontdoen van het typetje) en de ontvanger (beledigen en apart zetten van een gestigmatiseerde bevolkingsgroep). We raken het zicht op acceptatie steeds meer kwijt.
De centrale vraag: wanneer wordt een typetje beledigend? Vroeger deden we dit af met een verwijzing naar de goede smaak. Blijft de vraag van wie? Voor mij draait alles bij deze vraag om de bedoeling waarmee deze vorm van humor is gemaakt. Is het de intentie van de zender om bewust een ander persoon of groep te kwetsen dan is het terecht dat de ontvanger deze zender van een gebrek aan empathie of een gebrek aan goede smaak beschuldigt en kun je wat mij betreft niet van geslaagde humor spreken. Moeten we onze oren dan maar steeds laten hangen naar beledigde ontvangers en deze vormen van humor verbannen en daarmee hun relativerende werking ontzeggen? Daarmee komen we in een neerwaartse spiraal van tolerantie ten opzichte van deze vorm van humor en zijn we bezig onze eigen vrijheid te beknotten en onderlinge acceptatie te belemmeren.
Daarmee verword ik tot het typetje van een oudje waarmee vooral niet gelachen mag worden. We moeten Hendrik Groen als karikatuur van de bevolkingsgroep oudjes verbieden. André van Duin wordt dan ineens een dubieuze, kwaadaardige acteur, Dorus, wie kent hem behalve ik nog, een miserabel persoon. Levie Zadok, de Joodse evenknie van Zwarte Piet, van wie ik overigens vóór de bewonderenswaardige bemoeienis van Ewoud Sanders met het boekje ’Lachen om Levi’ nog nooit gehoord had, een bedenkelijke antisemitische uiting. Ook de moppen over Sam en Moos van Max Tailleur ontkomen niet aan deze ban. De ‘kronkels’ van Simon Carmiggelt bevatten een keur aan tot typetje verheven fictieve personages met dank aan Wim Sonneveld. Veel werk van Godfried Bomans bracht ons typetjes, al of niet geslaagd. Zo dreigt een schier oneindige lijst van verbanningen. Dat is op zijn minst een gemiste kans op acceptatie en aftasten van een flinterdunne grens.
Laten we ons met zijn allen vooral wat meer ontspannen opstellen en ons het recht op humor, karikatuur, typetje niet laten ontnemen. Mijn pleidooi geldt vooral het bewaken van de ijle grens tussen goede en slechte smaak, geslaagde en minder geslaagde vormen van humor, vrije, open geest of beperkende teergevoeligheid. Maar laten we vooral wel blijven aftasten door middel van het medium humor.
Een ban heeft historisch gezien nog nooit iets positiefs opgeleverd. Laat humor vooral zijn bevrijdende werking blijven doen. Is een standbeeld voor de lach misschien een idee? Of is dat een slechte grap van een grijze, oude man.