BLOG 4: JOOST VAN DEN VONDEL: vileine hekeldichter naast groots dramaturg

Een blog is geen biografie, en in het geval van Joost van den Vondel is het schrijven ervan een onmogelijke opgave. In veel opzichten is Vondel onze grootste dichter ooit, niet nipt maar met afstand. Daar werkte zijn hoge leeftijd van ruim 91 jaar (Keulen17 november 1587 – Amsterdam5 februari 1679) natuurlijk aan mee, maar een blik op zijn wikipedia-pagina1 maakt al direct een overweldigende indruk.

Portret van Joost van den Vondel

Vooral zijn toneelproductie is alleen met termen in overtreffende trap te beschrijven.

Eerlijkheidshalve moet daaraan worden toegevoegd dat het grootste deel van dit werk nauwelijks meer wordt opgevoerd of zelfs gelezen. Toch zijn er ook een aantal werken die in ons collectief geheugen onuitwisbaar zijn opgeslagen, zoals ‘Gysbreght van Aemstel2 (1637) of Lucifer 3 (1654).

Ook het religieuze karakter (lees: katholieke) in de huidige geseculariseerde tijd naast de toenemende ontlezing zijn factoren die daar ongetwijfeld debet aan zijn.

Verder werkt de moeilijk toegankelijke zeventiende-eeuwse taal ook niet mee om onze rijke culturele erfenis levend te houden.

Daarom richt ik me in deze blogserie voor wat betreft het Vondel-aandeel vooral op zijn kritische houding in een zeer bewogen tijdsgewricht.

VONDEL IN HET NAUW DOOR ‘PALAMEDES’

Piet Calis schrijft in de inleiding van zijn biografie over Vondel 4over de aanleiding voor het schrijven van misschien wel zijn meest kritische treurspel ‘Palamedes’ door W.A.P. Smit ‘actueel hekel-drama’ 5 genoemd. Albert Koenraedts Burgh, lid van het Amsterdamse stadsbestuur, had in een gesprek met Vondel over het tragische lot van Oldenbarnevelt, voorgesteld: ‘Maak er een treurspel van.’ Vondel had geantwoord ’t Is nog geen tijd.’ Burgh’s suggestie ’Maak het op een andere naam.’

Vondel vond geschikte stof in het tweede boek van de Aeneis van Vergilius, waarin de Griekse held Palamedes ten onrechte van omkoping wordt beschuldigd. Ook in Samuel Coster’s Iphigeneia zorgde rond 1620 de romanfiguur Palamedes voor veel opschudding. De overeenkomst tussen de lotgevallen van Oldenbarnevelt en Palamedes was, aldus Calis, inderdaad opvallend. Calis wijst op een kleurrijke anekdote door Brandt beschreven; ‘hoe zijn vrouw de poeet (d.i. Vondel) in zijne bezigheid met Palamedes, aan de trap die naar zijn kamer ging kwam roepen: “Man, de prins leit en sterft” – want die tijding kwam toen uit Den Haghe – en dat hij haar tot antwoord toeriep: “Laat hem sterven. Ik belui hem vast.”

Maurits overleed en ongeveer een half jaar later verscheen Palamedes oft Vermoorde onnozelheid in boekvorm (1625), een stuk dat ‘meer dan welk ander drama in de zeventiende eeuw de vaderlandse tongen in beroering bracht.’ 6

Titelblad van eerste uitgave van Palamedes van Vondel

De gelijkenis van Oldenbarnevelts laatste woorden en die van Palamedes in Vondels stuk kon niemand ontgaan:

Oldenbarnevelt: ‘Mannen gelooft niet dat ik een landverrader ben, ik hebbe oprecht en vroom gehandeld, als een goed patriot, ende die zal ik sterven.’

Palamedes (bij Vondel): ‘‘k Heb, volgens mijnen plicht, Gants vroom en ongeveinsd en opentlijk gehandeld. En sterf een oprecht Griek, gelijk ik heb gewandeld.’

Bij verschijnen waren de toespelingen op de actuele politiek zo duidelijk dat daar eigenlijk geen misverstand over kon bestaan. Wel zeer verrassend was dat op de titelpagina de naam van Vondel was afgedrukt. De reactie op deze provocatie volgde vrijwel onmiddellijk: 6 november 1625 namen de Gecommitteerde Raden van Zuid-Holland een resolutie aan waarin op actie tegen Vondels boek werd aangedrongen. Het duurde niet lang of ‘het boek werd opgehaald en hij (d.i. Vondel) werd aangeklaagd.’ Vondel duikt onder. ‘Na enkele dagen werd uiteindelijk besloten Vondel niet aan de Haagse autoriteiten uit te leveren, maar hem in Amsterdam te berechten, waardoor het levensgevaar voor de dichter geweken was.’

Uiteindelijk kwam Vondel er af met een boete, die door een predikant werd omschreven als ‘een geselinge te wezen met een vossenstaart..’. wij zouden zeggen: met een sisser. Pas rond 1663 kwam het (onder hevig protest van enkele predikanten) tot een eerste opvoering van dit toneelstuk. De eindconclusie van Calis luidt: ‘De redelijk goede afloop van deze affaire zal hem duidelijk gemaakt hebben dat hij in de jaren erna wel het een en ander riskeren kon zonder onmiddellijk gevangenisstraf dreigde.’ 7

Zijn naam als hekeldichter was hiermee definitief gevestigd.

In een eerdere blog 8 heb ik overigens al aandacht besteed aan VONDEL door te onderzoeken wie de werkelijke auteur is van een gedicht onder de naam Moortpasquil, een gedicht waarin een moordaanslag op Prins Maurits wordt aangekondigd. Al in die blog schets ik de historische achtergrond van de religieus/politieke spanningen in een zich met vallen en opstaan van Spanje loswrikkende gemeenschap, waaruit zich onze republiek ontwikkelde.

JOOST VAN DEN VONDEL: HET HEKELDICHT ALS LITERAIR WAPEN

De stelling dat Vondel bij uitstek onze hekeldichter aller tijden is, staat zonder overdrijving nauwelijks ter discussie. Door de jaren heen heeft men geprobeerd alle hekeldichten wel of niet van Vondel in een uitgave bij elkaar te brengen.

Al in 1646 werd een aantal gedichten van Vondel in een uitgave bijeengebracht. Het ging toen nog om gedichten waar de uitgever G. Brandt 9 over schreef:

‘Ze werden na eerst in verschillende gelegenheden meest zonder naam te zijn verschenen, door eenige kunstbeminnaars bijeengebracht en uitgegeven te Rotterdam in 1646, tot groot verdriet van den dichter, die sommige nog niet voor de zijne dorst erkennen en er ettelijke, die van anderen gedicht en zijnen naam onwaardig waren, aan vond toegevoegd.

Samenvattend over de diverse drukken kunnen we zeggen dat de hier gebruikte uitgave van J. Bergsma 10 berust op de Amersfoortsche druk van 1736 met de tekst van 1682.

Niet alle gedichten zijn nauwkeurig te dateren, waardoor de chronologie van deze bonte verzameling gedichten niet is vast te stellen.

Ook de omvang is uiterst divers, al heb ik in de naam waaronder ik een gedicht heb aangeduid, ook opgenomen uit hoeveel versregels dit gedicht bestaat; zo betekent 78VON-HEKEL-225 dat het om het 78e gedicht gaat uit de Vondel-uitgave van de Hekeldichten door Bergsma en dat het gedicht bestaat uit 225 versregels.

In een blog is het onmogelijk de inhoud van deze hekeldichten enig recht te doen, daarvoor verwijs ik naar het al genoemde baanbrekende werk van J. Bergsma. 11

Ruwweg omspannen de gedichten de periode van ongeveer 1620 tot en met 1635, een periode in Vondels leven vóór zijn zeer opvallende overgang tot het katholieke geloof (1641); ook moest het zwaartepunt in zijn dramatisch oeuvre nog komen. Een ding is duidelijk, het zijn vooral strijdbare jaren, later is hij milder of terughoudender geworden (vanwege eventuele gevolgen van zijn dichtarbeid, denk daarbij aan de reactie van de overheid op zijn ‘Palamedes’).

Spotprent bij hekeldicht Hollandtsche transformatie (1618)

De rubriek hekeldichten opent met het gedicht Weeghschael van Hollandt, of de Hollandtsche Transformatie’, waarin de beide religieuze kampen Arminianen (Armijn) en Gomaristen (Gommer) worden ‘gewogen’. Gommers ‘staele kling’ (geweld) wint en Armijn (wijsheid, boeken) delft het onderspit.

Laatste 5 versregels van ‘Hollandtsche Transformatie’

 Zeer uiteenlopend zijn de onderwerpen van deze gedichten, waarbij er aan een aantal onderwerpen meerdere gedichten zijn besteed. Opvallende aandachtsgebieden zijn bijvoorbeeld de dramatische ontwikkelingen rond Oldenbarnevelt. Bijvoorbeeld ‘Het stockske van Joan van Oldenbarnevelt, Vader des Vaderlants’, waarin hij op ontroerende wijze eerherstel zoekt voor een bejaarde staatsman (‘vrijdoms stut en Hollands Vader, [die onder ’t lastig landspak steende/ Wie ging, zo krom gebukt, nooit krom!]’) door diens wandelstok (‘stock en stut’) persoonlijk aan te spreken. (’toen hij [op dat wreed schavot] voor ’t bloedig zwaard most knielen.’) Vooral de laatste vijf regels getuigen van inlevingsvermogen en Vondels bewondering voor Oldenbarnevelts standvastigheid.

Gij rustte van uw trouwe plichten
Na ’t rusten van dien ouden stok,
Geknot door ’s bloedraads bittren wrok:
Nu stut en stijft gij nog mijn dichten.

De dichter kan het niet nalaten de verantwoordelijken voor deze moord op de korrel te nemen:

‘En hoe Geweld het Recht dorf buigen,

Tot smaad der onderdrukte Steên.’

Ook Hugo de Groot is hoofdpersoon in meerdere gedichten van Vondels hand, naast andere politieke of kerkelijke personen en toestanden.

Verder maakte hij zich druk om  een aantal Amsterdamse personen of gebeurtenissen, denk aan zijn weerzin tegen dominees als Smout, Triglandus en Cloppenburg. Het heeft ons prachtige gedichten opgeleverd als onder andere Rommelpot van ’t Hanekot, Een otter in ’t Bolwerck, Harpoen, Geuzenvesper, enz.

Ten slotte hekelde hij personen en toestanden in Leiden, denk bijvoorbeeld aan het gedicht Haec Libertatis Ergo.

Voor een overzicht van de 87 gedichten in deze uitgave van Bergsma verwijs ik naar een bijlage 12 waarin ik de namen en aanduidingen die ik in mijn onderzoek heb gebruikt, vermeld.

PRIJSVRAAG ZET TEGENSTELLING OP SCHERP

Tenslotte wil ik nog aandacht besteden aan de opmerkelijke prijsvraag die de Academie in 1630 organiseerde. Pas veel later werd duidelijk dat het Vondel was die de tekst voor het gedicht had geschreven.

Eind maart 1630 stapte de vermaarde toneelspeler Thomas de Keyser als Apollo gekleed het toneel op in Amsterdam en declameerde het volgende gedicht:

Gedicht waarmee de Academie de Prijsvraag (1630) opende.

Later verscheen het ook in druk. Er kwamen overal vandaan antwoorden op deze prijsvraag.

 Het stadsbestuur besloot al op 12 april om zowel de vraag als de antwoorden te verbieden.

Deze literaire prijsvraag draaide dus om 8 vragen en ging gepaard met een heldere opdracht: het moest zo kort en bondig mogelijk en het moest het klaerst in deze duisternis’.

Een zilveren roemer was de hoofdprijs en Anna Roemer Visscher, de dochter van de bekende Amsterdamse dichter, in dit gedicht als Pallas aangeduid, zou met een diamanten naald een portret van Frederik Hendrik op de beker graveren.

De prijsvraag werd uitgeschreven door de Academie, wat ook blijkt uit de ondertekening van het gedicht met YVER, de zinspreuk van deze kamer.

Het werd een groot succes: zeker vijftig inzendingen kwamen er binnen, zeer verschillend van toon, van prijzend tot vernietigend negatief; allerlei oude veten kwamen weer aan het licht, men ging elkaar in de platste en vuilste taal te lijf.

De Academie werd een ‘Kakademie ofte Guytschool genoemd en Vondel, Coster uitgemaakt voor ‘opeters ende dronckaerts, liefhebbers van de volle kannen.’

Vondel kreeg verder een stortvloed van schimpscheuten te verduren, van ‘Camer-Godt Apollo ende sijn Camer-Knecht Joost Vondelens’ via ‘Vuyle-Palamedes Vader’ tot ’Vragher vande Vondelinghen’.

Een ondertekenaar eindigde met ‘Elk zijn waarom’ en opende met een antwoord op de eerste vraag:

‘De beste tong die stemmen smeede,

Zong gode loff, den menschen vreede.’

Dat was Maria Tesselschade Roemers, de andere dochter van Roemer Visscher. Deze regels herinneren aan de lofzang van de engelen boven de grot van Bethehem.

Een antwoord, mogelijk op naam van Trigland, bevatte Vondels anagram of letteromzetting:

SOTJE VOL VAN SONDEN = JOOST VAN DEN VONDEL

Anagram van Vondel in één van de antwoorden op de Prijsvraag

Vondel reageert hierop met het anagram ‘Ick pai Priaep,’ omdat hij dacht dat Jacob Cats (die als bijnaam Japick Priaep had) bovenstaand anagram in zijn antwoord op de prijsvraag had verwerkt.

Uit dit alles wordt één ding zonneklaar: niet alleen op sociale media in de huidige tijd borrelt een stortvloed van negativiteit op, dat was lang geleden al het geval maar dan in het kader van een prijsvraag die tegenstellingen opriep.

ZIJN ALLE HEKELDICHTEN (ED. BERGSMA) VAN VONDEL?

De slotvraag maakt een wezenlijk onderdeel uit van deze serie blogs. Vooralsnog waren we er stilzwijgend van uitgegaan dat alle hekeldichten die in de editie van J. Bergsma (1920) zijn opgenomen ook echt door Vondel zijn geschreven. De tumultueuze tijd in aanmerking genomen, waarbij Vondel na zijn Palamedes-uitgave echt op zijn tellen moest passen, de duidelijke partijkeuze die hij in die tijd maakt voor de remonstranten, de voorkeur die er toentertijd was om niet altijd het achterste van je tong te laten zien in religieuze zaken, het risico dat hij liep met betrekking tot zijn broodwinning, waren allemaal factoren die het zeer aannemelijk maken dat een auteur als Joost van den Vondel als publiek figuur niet alles wat hij schreef daadwerkelijk met zijn eigen naam ondertekende.

In het onderzoek richt ik me op alle hekeldichten uit deze editie, ongeacht aantal versregels of mogelijke ontstaansdatum.

Een overzicht van al deze hekeldichten met naam en aanduiding staat in een bijlage 13 in de noten.

De identificatiemethode die ik hierbij gebruik is gebaseerd op het programma DeltaCalc 2019 Worksheet. Deze aanpak is in door mij geperfectioneerd en uitgebreid besproken en getest in mijn publicatie BREDERO stylometrische (2020) 14. De werkwijze om tot een correcte auteurstoewijzing te komen, wordt hierin stap voor stap toegelicht en een verwijzing naar een ander deel van deze website kan hier volstaan.

De verzameling primaire werken bestaat uit een mix van basiswerken waarover in ieder geval geen twijfel bestaat wie de auteur is geweest. De Vondel-werken binnen deze groep bestaat uit:

Overzicht BASISWERKEN VONDEL

De eerste test (TST 108) vergelijkt alle hekeldichten alleen met het basiswerk van VONDEL.

Overzicht Werken TST 108 VON-basis vs VON-hekel

Na dit overzicht van de vergeleken werken, volgt het resultaat van de test. Deze laat aan duidelijkheid niets te wensen over: alle hekeldichten vallen binnen het werk van Vondel.

Resultaat TST 108 VON-basis vs VON-hekel

De tweede test (TST 113) vergelijkt alle hekeldichten met het basiswerk van drie auteurs BREDERO, COSTER en VONDEL. Deze test is bedoeld om de hekeldichten te onderscheiden van andere auteurs, in dit geval Bredero en Coster, maar wel de werken te blijven positioneren binnen het werk van Vondel.

Overzicht Werken TST 113 BR-COST-VON-basis vs VON-hekel

Ook hier volgt na het overzicht van de vergeleken werken, het resultaat van de test. En dit resultaat laat aan duidelijkheid niets over: de hekeldichten zijn geschreven door Vondel en niet door Bredero of Coster.

Resultaat TST 113 BR-COST-VON-basis vs VON-hekel

De EINDCONCLUSIE is duidelijk: alle hekeldichten zijn het werk van JOOST VAN DEN VONDEL.

BLOG 3: SAMUEL COSTER: kritisch geestelijk vader van Amsterdams cultuurcentrum

KRITISCHE SELFMADE MAN VAN HUIS UIT

Over de jeugd van Samuel Coster is eigenlijk maar heel weinig bekend. Wat opvalt in zijn levensgeschiedenis is zijn ‘opmerkelijke sociale zelfverheffing’.

Portret Samuel Coster

Als kind uit een gewoon milieu bracht hij het toch maar tot arts, schouwburgeigenaar, leidinggevende persoonlijkheid in de culturele sector in de snelgroeiend stad Amsterdam aan het begin van de 17e eeuw.

Wikipedia 1 beschrijft dit proces in enkele zinnen:

‘Coster was het vijfde kind van Adriaen Lennaertz, koster en timmerman, en Aeltgen Jansd. Rond 1605 moet hij lid geweest zijn van de Amsterdamse rederijkerskamer d’Eglantier.

Vermoedelijk werd hij geholpen door rijke vrienden toen hij zich in 1607 liet inschrijven bij de universiteit te Leiden. Hij begon als student in de letteren, maar hij promoveerde in 1610 tot doctor in de medicijnen. Hij werd bij terugkeer in Amsterdam aangesteld als arts bij het Gasthuis.’

Hier dringt zich al direct een parallel op met Gerbrandt Adriaensz. Bredero ook van eenvoudige komaf en autodidact, mogelijk wat hulp van bemiddelde vrienden.

Er is ook een verschil: Coster slaagde erin een universitaire opleiding af te ronden en zo doctor Coster, naast geneesheer te worden, bij Bredero missen we deze stap.

‘Befaemde Koster, out en wonderlijck ervaren,

Die ’t Gasthuis trouw bediende een ry van vyftigh jaeren.’ 2

Nog een kenmerkend verschil: Coster ontpopte zich als een strijdbare persoonlijkheid, terwijl bij Bredero dit aspect niet echt op de voorgrond is getreden, mogelijk alleen bij zijn breuk met rederijkerskamer ‘In Liefde Bloeyende’.

De stem van Coster als criticaster van vooral de starre predikanten van Contraremonstrantse huize klinkt het luidst in twee publicaties: Iphigenia (1617) en zijn Kallefs-Val (1628).

Dit aspect van Coster’s veelzijdige talent wil ik in deze blog accentueren en vooral bij de tweede publicatie vaststellen dat het echt om een werk van Coster gaat.

COSTER ALS STICHTER VAN DE ‘EERSTE NEDERDUYTSCHE ACADEMIE’

Op16 september 1579 was Samuel Coster geboren; zijn ouders waren actief betrokken bij het verzet tegen godsdienst-onverdraagzaamheid en hebben hun straffen niet ontlopen. Al toen Samuel ongeveer 14 jaar was moest hij alleen verder na het overlijden van zowel zijn vader als zijn moeder. Als 27-jarige stond hij ingeschreven aan de Leidse universiteit en studeerde in 1610 af als doctor in de medicijnen. Een inmense prestatie, gezien zijn eenvoudige afkomst.

In de entourage van de rederijkerskamers in Amsterdam, met name De Eglantier (In Liefde Bloeyende) roerde hij zich vanaf 1612 door het schrijven van toneelstukken als Teeuwis de boer, Tiisken van der Schilden, e.d. Maar na de breuk met deze kamer in 1617 richtte hij zich met vrienden als onder meer Bredero en Hooft op zijn echte ideaal: een Academie naar Plato’s voorbeeld, waar de wetenschap naast de kunsten kon floreren.

Costers ‘Eerste Nederduytsche Academie’ , het gebouw aan de Keizersgracht.

Het moest in de landstaal in tegenstelling tot de voertaal van het Latijn in Leiden. Coster werd als initiatiefnemer en financier de leidende kracht van deze nieuwe Academie. De bedoeling: ‘een Nederlandse oefenschool mitsgader te spelen en te vertonen enige komediën, tragediën ende andere oefening.’ Het ging om hoger onderwijs in wetenschap en kunst door middel van openbare colleges èn als ontspanning na de lessen toneelopvoeringen in de landstaal.

Een volwaardig burger diende zich te bekwamen in sociale omgangsvormen. Zo waren er etiquette- en danslessen, cursussen in ‘spreken in het openbaar’. Veel aandacht was er voor taal, onder andere de techniek van het dichten.

Wij zouden het nu kenschetsen als een volksuniversiteit.

Daarbij ging het vooral om onderwijzing op staatkundig en moreel gebied en niet zoals bijvoorbeeld in Leiden om herstel van de enige ‘ware religie’.

Voorbeelden van opgevoerde stukken waren Hoofts ‘Warenar’ en Bredero’s ‘Spaanschen Brabander’.

Het blazoen van de Nederduytsche Academie

De academie had een eigen blazoen: op een schild zag men een bijenkorf, omringd door bijen en bloemen, met als randschrift een spreuk van Vergilius, later door Vondel vertaald als ‘Men is vurig aan ’t werk en de geurige honing ruikt naar tijm’. Onder de bijenkorf stond het woord ‘IJver’.

Bedoeling: Academisten kunnen uit allerlei werken nuttige kennis halen.

Van de opbrengst ging een derde naar het Burgerweeshuis; vooral door de stukken van Bredero maakte de Academie in drie jaar meer winst dan ooit tevoren. Maar door de dood van haar sterauteur vervielen al snel de belangrijkste inkomsten.

De predikanten waren eigenlijk fel gekant tegen de toneeluitvoeringen, maar door die opbrengsten stonden ze de uitvoeringen schoorvoetend toe.

COSTER ALS ACTIVIST

Het toneelstuk waarin Samuel Coster het duidelijkst stelling neemt rond religieuze en politieke verwikkelingen is zonder twijfel Iphigenia.

Het titelblad van Samuel Costers Iphigenia.

Conclusie: ‘Volg de natuur’, dat is de enige juiste weg die tot harmonie leidt in de staat, ook in godsdienst.

De uitnodigingskaart voor de eerste voorstelling 1617 met de allegorie van het goede en het kwade staatsbeleid

Ter herinnering: ook bij Reinier Telle kwamen we de discussie over het primaat van Wereldlijke (burgerlijke Overheid) en Geestelijke macht (Calvinistische predikanten, vooral van Contraremonstrantse huize) al tegen. Binnen dit spanningsveld moest Coster in de dagelijkse praktijk ‘zijn’ Nederduytsche Academie runnen, waarbij dit initiatief uiteindelijk geen lang leven beschoren was. Al op 14 september 1622 was hij gedwongen het Academiegebouw aan het Weeshuis te verkopen. De tegenwerking van de predikanten was hem fataal geworden.

In een zeer venijnig pamflet uitte hij in 1628 zijn diepste frustratie.

Titelblad van ‘Kallefs-Val’ van de voorstelling op 1 juni 1628, waarbij de naam van de auteur is weggelaten. 
Spotprent 1621 over Dordtsche Synode van Cornelis Samfleven met de kallefs-kop.

De titel ‘Kallefs-Val’ betekent ‘de val van Kalf (= de scheldnaam voor Calvijn).

Na de Synode van Dordt (1619) ging er een spotprent van Cornelis Samfleven rond (gedateerd 1621), waarin aan de muur sprake is van een kallefskop, een verwijzing naar de bijnaam van Calvijn. 

In het inleidende ‘Aen de Leser’ creëert de schrijver bewust een sluier rond de maker van dit werk, vrijuit vertaald ‘de naam van de schrijver heb ik wel opgenomen, maar zo onopvallend mogelijk’. In de lijst van personagien komt een ‘Koster vande Kerck’ voor, een oplettende lezer wist wel waar hij aan toe was.

Schipper Mieuwes tilt ook een tipje van de sluier ‘Hebb’ ick die dapp’ ren Poët niet ghewaarschouwt van sijn Ephegenie’.

De predikanten krijgen er stevig van langs: ‘Oock Dienaers [van de Kerck], die om ’t Vet ghenot Haer stoel bewaren, niet om Godt.’

Kleerkooper vraagt zich dan ook af ‘zoodat het mij waarlijk verwondert, dat hij niet algemeen gekend is geworden als de schrijver van dit pamflet.’3

Na de dood van de Prins (1625) trof men in een diakenzakje te Amsterdam een spotversje aan:

Een Ander

Want [=wat] vont den doctor doch int openen van dat kalff?

Drie duijvels, Alenzon, Lycester, en Duc d’Alff’

Coster hield zich als arts ook bezig met pathalogische handelingen op lijken.

Hierbij even een voorbeeld van de genadeloze afrekening van enkele gehate predikanten:

‘Als ick van gister’n avondt gheslapen hadd’ souder benouwen

Dan de klocke thien tot sy vier hadd’ gheslaghen

Soo docht my dat ick sagh dien Godtloosen Gommer 4 om de Kerck draagen

Dan een Kalf dat sommige aan de pael hadden ghebonden rat

Aan wiens voorste poot my docht omwonden sat

Een Roelof Piet-eers / en aan ’t ander El-ja-zeer 5

Aen het een afters Dry-aakers, noch Smout dien overgheven raas-sweer/ 6

Aentvierde / en hiel de staart van’t Kalf met de mondt vast

En soogh aan ’t eyntjen van de vuyle stront vast/

Sy deden Processy dat het ghemeene volcks s’aanschouden

Sie daar trocken de straet door / aan wien Smout te vooren knouden.

Het reyne dreck en stront dat het kalf hem inde mont kackte

En telkens gaapten om noch meer / want sijn hert daarna snackte

Om op de Preeck-stoel weer uyt te spuwen als hy daer staat te trampen

Schellende Coninghen eer / en Magistraats met schampen.’

Uit de mond van Mieuwes (schipper) komt meestal niet de meest verfijnde taal, maar van bovenstaande observatie lusten de honden helemaal geen brood.

Terugkijkend kunnen we constateren dat Samuel Coster zich na sluiting van de Academie nog wel een tijd bezighield met de dichtkunst, voornamelijk in reactie op de starre standpunten der Contraremonstranten, maar dat hij zich steeds meer als geneesheer/arts manifesteerde en het schrijven bijzaak werd. Al ging het spelen van toneelstukken bij de Academie nog lang ‘gewoon’ door.

Voor ons nu is het van belang definitief vast te stellen of beide meest aanstootgevende werken van Samuel Coster, te weten 1617 Iphigenia en 1628 Kallefs-Val daadwerkelijk door hem zijn geschreven.

Een vergelijking met alle andere werken die ontegenzeggelijk wel van Samuel Coster zijn, moet dit eindoordeel geven, al is over het eerste werk eigenlijk nooit veel twijfel geweest.

 HET RESULTAAT: beide werken passen tussen het overige werk van SAMUEL COSTER, kortom COSTER is de auteur.

 


Naar KRITISCHE WERKEN SAMUEL COSTER in Word-bestand

1617 SAMUEL COSTER Iphigenia

Dochter van koning Agamemmnon en koningin Klytaimnestra. Om een gunstige wind te verkrijgen voor de afvaart naar Troje belooft haar vader Iphigenia te offeren. Ze wordt gered doordat ze wordt ingewisseld voor een hinde.
Later zal haar moeder deze daad van haar man wreken door hem te doden.

1628 SAMUEL COSTER Kallefs-Val

In dit werk treffen we ook scenes in de volkstaal aan tussen Mieuwes en Iaucke. Ze worden in de literatuur meestal aangeduid als minderemanstonelen.
Jacob Duym was de eerste auteur in de Nederlandstalige letterkunde die dit soort stukjes in zijn toneelstukken inlaste. Toch zijn deze intermezzo’s vooral bekend geworden door het werk van G.A. Bredero’s.


Naar KRITISCHE WERKEN SAMUEL COSTER in oorspronkelijk bestand

1617 SAMUEL COSTER Iphigenia

Het Iphigenia-thema uit de klassieke mythologie vinden we in twee toneelstukken van de Griekse schrijver Euripides:
1. Iphigeneia in Aulis
Dit stuk werd postuum opgevoerd en werd mogelijk niet helemaal door de auteur voltooid.
2. Iphigeneia in Tauris
Vondel schreef in 1666 een Nederlandse vertaling van deze tragedie.

1628 SAMUEL COSTER Kallefs-Val

Op een spotprent van Cornelis Saftleven op de Dordtsche Synode wordt Calvijn als een kalfskop weergegeven.
Ook Reinier Telle noemt de naam van de Contraremonstrantse partij met de naam kalf.

BLOG 2: SUFFRIDUS SIXTINUS: gehaat en ongrijpbaar voor boekenminnende Europese elite?

FRIESE RECHTENSTUDENT IN AMSTERDAM

Deze blog begint in Franeker. Daar was in 1585 een universiteit opgericht 1 , de tweede in de Noordelijke Nederlanden naast die van Leiden. In dit kleine provinciestadje in Friesland was ergens voor 1600 Sjoerd Sytzes geboren. Op 1 mei 1615 laat hij zich inschrijven als student in de rechten. 2 Over zijn jeugd weten we verder niets; deze vaagheid rond zijn persoon wordt een leitmotief in zijn turbulente leven, ook is hij beschreven als een ongrijpbare figuur.3

 

Universiteit van Franeker

Kort na 1615 duikt hij op in het culturele leven in Amsterdam, met name in de kring rond Samuel Coster en Gerbrandt Adriaensz. Bredero, die in 1617 bezig waren om de Eerste Nederduytsche Academie op te richten.

Een belangrijke taak van deze voorloper van de universiteit van Amsterdam was het propageren van het toneel in een eigen schouwburg. Onze Sjoerd Sytzes, die inmiddels zijn Friese naam voor de veel interessanter Latijnse naam Suffridus Sixtus (op dit titelblad is het nog S. S.) had ingeruild, schrijft voor de opening van deze schouwburg het stuk Apollo over De inwyinghe vande Neerlandtsche Academia.

Titelpagina 1617 S. S. Apollo over De inwydinghe vande Neerlandtsche Academie

In dit stuk biedt Apollo en zijn muzen de stad Amsterdam aan om te helpen de kunsten op te bouwen, omdat ze zo vriendelijk zijn onthaald.

Overigens was dit stuk niet de eerste keus. Dat was ‘Der musen welkom’ van Bredero, maar dat stuk bevatte voor de bestuurders van de stad pijnlijke verwijzingen naar de politieke en religieuze actualiteit in 1617 en werd als minder geschikt gezien voor deze feestelijke opening.

Opvoering van het eerste verjaardagsspel van de Nederduytsche Academie, Ghezelschap der goden vergaert op de ghewenste bruyloft van Apollo, met de eenighe en eerste Nederduytsche Academie, Amsterdam, N. Biestkens, 1618

Een tweede blijk van aanwezigheid van Sixtinus in Amsterdam is een lofdicht dat hij schreef voor Bredero’s Spaanschen Brabander.

Toe-gift van vieren.- 4

Het vverck spreect

Is yemant die de geest van PLAUTUS noch begeert 5

In BREDERO te sien, die coop’ my, ‘k sal hem wesen

Ten goede dienstich, niet tot achterdeel. Vereert  6

 My met u oordeel naar u vlijtich overlesen. 7

                     S.S. SS. LL.Stud.- 8

                     Ovid.lib.4.trist.eleg.2.— 9 

                     PARS REFERET QUAMVIS NOVERIT ILLA PARUM. 10

Ook het erop volgende Sonnet (ondertekent met de lijfspreuk Eerlijck en Leerlijck) lijkt van zijn hand. 11

Album amicorum van David Mostaert met inscriptie van Suffridus Sixtinus

Al in het midden van 1618 heeft hij Amsterdam verlaten en is naar Heidelberg vertrokken om daar te gaan studeren12.

Inscriptie in album David Mostaert van de hand van Suffridus Sixtinus
BOEKENROOF IN HEIDELBERG

In 1619 in Heidelberg noemt hij zich ‘Amstelodamensis’, ofwel Amsterdammer.

Op 9 april 1619 schrijft hij zich in aan de universiteit van Heidelberg en verblijft vervolgens tot 1625 in deze plaats.

Heidelberg was in die jaren het centrum van Calvinistische geleerdheid, terwijl de rest van de Duitse landen Luthers was. Hier was de vermaarde Bibliotheca Palatina gevestigd, in die tijd de moeder van alle bibliotheken.13 Ze bevatte de fraaiste handschriften die er in Europa te vinden waren, waaronder het zeer oude (9e of 10e eeuwse) Caesar-handschrift met de tekst van Caesar’s ‘De bello gallico’. In de 30-jarige oorlog, die losbarstte, gaf de paus de opdracht de boekenschat naar Rome (Vaticaan) over te brengen om deze in veiligheid te brengen. Een ongelofelijke logistieke operatie: vanaf februari 1623 deed een stoet van een kleine 200 muilezels met kisten vol boeken er een jaar over om deze bibliotheek over de Alpenpassen naar de Vaticaanse bibliotheek te vervoeren.

Portret van Janus Gruterus

Janus Gruterus was een Nederlandse geleerde, beroemd in heel Europa. Na een leerstoel in Leiden te hebben gehad, werd hij in 1592 benoemd als professor voor geschiedenis in Heidelberg, en later daarnaast ook bibliothecaris van de Palatina. Zelf had hij een belangrijke particuliere bibliotheek van kostbare handschriften (waaronder ons Caesar-handschrift). In 1621 moest Gruterus het bedreigde Heidelberg verlaten, waarbij hij zijn bibliotheek onder de hoede van een medewerker van hem achterliet met de opdracht: breng de boeken naar de Palatina als er plundering dreigt. Deze knecht had echter geen lijst van deze verzameling gemaakt. Nu komt onze Suffridus in beeld en ik citeer het artikel: ‘Deze toeleg [om de boeken aan de pauselijke legaat over te dragen] werd verijdeld door het optreden van een Amsterdammer, Suffridus Sixtinus genaamd. […] een bekende van Gruterus, die hem met een financiële opdracht had belast, maar niet geheel vertrouwde. De Amsterdammer drong het huis binnen, forceerde de sloten […] en nam alle boeken en handschriften die van zijn gading waren mee. […] Suffridus Sixtinus hield de boeken voor zichzelf! Deze schanddaad kwam [..] Janus Gruterus ter ore. Hij schreef op 23 maart 1623 […] dat Suffridus zich reeds eerder aan de boeken van Prof. Burchard had vergrepen. ‘Dezelfde man […] heeft nu mijn bibliotheek aangerand’. […] in een brief van 3 mei ‘Iedere dag verneem ik over Suffridus de vreselijkste dingen. Men zegt dat hij mijn bibliotheek ontmaagd heeft om aan zijn eigen lusten te voldoen.’14

Vervolgens drongen er plunderende soldaten binnen, die boeken uit het raam wierpen.

Gruterus nam een berustende houding aan en zou zijn dierbare boeken en handschriften niet meer terugzien; Ontgoocheld overleed hij in 1627.

Bij navraag over de boekenverzameling van Gruterus onder andere door Hugo de Groot bleek dat Suffridus niet van plan was iets terug te geven. ‘Blijkbaar had de Amsterdammer de kostbare stukken in handen’.15 Sterker nog: de schoonzoon van Gruterus verkocht na diens dood resten van de bibliotheek die hij wél had geërfd aan een koopman uit Frankfurt. Later bleek dat deze handelde in opdracht van …Suffridus Sixtinus!! Je moet maar het lef hebben.

En het Caesar-handschrift? Suffridus nam het handschrift mee naar Amsterdam en bewaarde het uiterst zorgvuldig. Hij had ‘een hoogst eigenaardige rol gespeeld in de plundering van Heidelbergse professorenbibliotheken.16

TERUG IN AMSTERDAM: VAN DE PRINS GEEN KWAAD

Bij terugkeer in Amsterdam noemt hij zich ‘doctor utriusque juris’, dus doctor in beide (wereldlijk en geestelijk) recht.

Hij publiceerde een tragedie Geraert van Velsen lyende (1628).

Titelblad van 1628 SUFFRIDUS SIXTINUS Geeraert van Velsen lyende

Een aantekening in de confessieboeken van het archief van de gemeente Amsterdam toont zijn naam in 163817 

Boven: De pijl geeft de plaats aan van de naam Suffridus Sixtinus Onder: Vergrote weergave van de naam SUFFRIDUS SIXTINUS in confessieboeken 26 november 1638

De aantekening in het confessieboek met de naam van Suffridus Sixtinus

Geleerden die de zeldzame boeken graag wilden bekijken, werden wel uitgenodigd bij Sixtinus, maar nooit werden ze tot de kostbare verzameling toegelaten.

Onder meer Heinsius en Vossius lieten de ergernis hierover duidelijk blijken. De laatste schreef:

‘Aan zijn woorden hecht ik niet de minste waarde. Waarlijk, het zou voor de geleerden een feestdag zijn als deze man aan zijn eind kwam, dan zouden de voortreffelijke geschriften, die hij nu begraven houdt, herleven. Maar natuurlijk heeft hij een lang leven, wat hij overigens met veel waanzinnigen gemeen heeft.’ 18

Op 16 januari 1649 overleed ‘de hoochgeleerde Suffridus Sixtinus, der beyden rechten doctor’ en hij werd begraven in de Oude Kerk.

Mei 1650 werd de gedrukte catalogus van de ‘Bibliotheca Sixtiniana’ rondgestuurd. De veiling werd een grote gebeurtenis in de boekenwereld […] er werden enorme prijzen betaald. 19

HET WERK VAN SUFFRIDUS SIXTINUS

Voor zover nu bekend zijn er twee werken die we in verband brengen met SUFFRIDUS SIXTINUS. Dat zijn kortgezegd 1617 S.S. Apollo en 1628 SUFFRIDUS SIXTINUS Geeraert van Velsen lyende. Op het eerste werk vinden we de initialen S.S. als aanduiding van de schrijver in de titel van 1617 S.S. Apollo over De inwydinghe vande Neerlandtsche Academie.  In de aanhef van het stuk staat de auteursnaam voluit:Suffridi Sixti.

Aanhef van 1617 S. S. Apollo
Naar de teksten van SUFFRIDUS SIXTINUS in Word

APOLLO-THEMA

Het Apollo-thema is in die Nederduytsche Academiejaren door nog zeker twee andere dichters uitgewerkt:

  1. Allereerst schreef G.A. BREDERO in 1617 zijn ‘Der musen welkom’.
  2. Vervolgens was het SUFFRIDUS SIXTINUS met zijn ‘Apollo over De inwydinghe vande Neerlandtsche Academia De Byekorf’.
  3. Tenslotte dichtte SAMUEL COSTER in 1617 ‘Ghezelschap der goden vergaert op de ghewenste bruyloft van Apollo’.

 

VERSCHILLEN tussen met name SIXTINUS en BREDERO: 20

Gezien de ontstaansdatum van deze tekst moet men concluderen dat het verzet tegen de Academie al begonnen was zodra de plannen bekend raakten.

Er is tussen de tekst van Sixtinus en die van Bredero dus meer verschil dan dat de een de negen muzen aanvult met Apollo en de ander met Pallas Athene.

Meer verschil ook dan tussen een middelmatig talent en een begaafd dichter, meer verschil zelfs dan tussen een overtuigd calvinist en een vrijzinnig man. Het belangrijkste verschil ligt in de tijd van ontstaan.

Sixtinus schreef zijn tekst in de zomer van 1617 toen de spanningen in de Republiek van dat tot dag toenamen.

‘Der Musen welkom’ zal dus al in het voorjaar van 1617 zijn ontstaan, niet later dan begin juni. 21

Naar de werken van SUFFRIDUS SIXTINUS in originele versie

GEERAERT VAN VELSEN-THEMA

Titelblad van 1628 SUFFRIDUS SIXTINUS Geeraert van Velsen lyende

Ook een toneelstuk over de historische moord in 1296 op Floris V spreekt nog zo tot de verbeelding dat er zeker 3 versies in het begin der 17e eeuw zijn verschenen:
1. P.C. HOOFT: 1613 Geeraert van Velsen
2. J.J. COLEVELT: 1628 Het spel van Floris V en Geeraert van Velsen
3. SUFFRIDUS SIXTINUS: 1628 Geeraert van Velsen